zondag 30 oktober 2011

Het Tonnie-gevoel

M heeft inmiddels flink wat tijd doorgebracht op de opname-afdeling: 5 weken alleen op een kamer en een week of 3 met iemand anders. Het liggen met een ander op een kamer kan natuurlijk tot irritaties leiden. M's eerste kamergenoot was R, die tamelijk paranoia maar uiteindelijk wel terecht defensief reageerde op alles en iedereen die in zijn buurt kwam. Hij had net z'n stamcellen gehad en hij was letterlijk als de dood voor infecties, dus alles vormde een bedreiging. De volgende medepatiƫnt was een enigszins sympathiek aandoend boersig (bestaat dat? ik denk van niet) type van de oudere generatie die niet kon praten. Ook geen probleem. Nummer 3 was J, een man van de gestampte pot, die zijn ziekte nam zoals hij kwam en een prettige gesprekspartner was. Nummer 4 vormde een probleem, laten we hem T noemen. T blonk uit in het zich constant met het gesprek bemoeien, was nauwelijks te verstaan en was totaal exemplarisch voor het begrip egocentrisme. Alles was op hemzelf gericht, hij was totaal niet met zijn omgeving bezig en zijn omgeving had hij in de loop der jaren dusdanig gedresseerd dat deze omgeving niet anders wist dan dat T het middelpunt der aarde was. Hij kwam daarnaast uit de Brabantse arbeidersstad O en hij was alles wat je bij iemand uit de Brabantse arbeidersstad O kunt voorstellen. Ik had bewondering voor M die 5 of 6 dagen met T op een kamer heeft gelegen want ik kreeg op de 1ste dag na een kwartier al de neiging om de zuurstofleiding uit zijn neus te trekken. Een van die dagen moest ik nog wat medicatie halen bij drogisterij Geelman. Ik ging er met een goed gevoel heen want ik had de vorige keer een niet-aanvalsverdrag gesloten met de blonde-kortharige-bebrilde-immer-chagrijnige-superbitsj die daar meestal de medicamenten uitdeelt. Zoals gezegd, ik stapte welgemoed de drogisterij binnen en aanschouwde het toneel: Geelman zelluf en zijn vrouw stonden de klandizie te helpen en dat beloofde niet veel goeds, want het enige waar die 2 goed in zijn is geld tellen. De blonde-kortharige-bebrilde-immer-chagrijnige-superbitsj was er niet, dus dat betekende dat ik weer een hoop moest uitleggen. Somber ging ik zitten en bekeek mijn nummertje: nog 4 te gaan. Aan de balie stond een man van een jaar of 63 met Geelman te discussiƫren, het duurde lang en het ging nergens over. Uiteindelijk ging Geelman de medicijnen halen, kwam terug met de zak en controleerde de inhoud uitgebreid met, zeg maar, Tonnie. Tonnie bleef maar doorzagen. Uiteindelijk zaten alle medicijnen weer in het tasje en net toen ik dacht dat hij op zou rotten, stelde hij een vraag over het reclamefillumpje dat op een monitor elders in de drogisterij draaide. Ik dwaalde af en droomde weg; ik liep met een LAW (Licht Anti-Tankwapen) door de woestijn, het was zinderend heet, ik was alleen en zag een Russische T-62 tank naderen met Tonnie achter het stuur. Ik leed aan zouttekort en was aan het hallucineren. Ik richtte mijn LAW op Tonnie en schoot toen weer uit mijn droom weg: Tonnie was uitgezeverd en liep weg. De drogisterij was inmiddels stampvol, mensen stonden schuimbekkend te wachten, maar Tonnie was zich van geen kwaad bewust.
Als goedmaker en vanuit muzikaal opvoedkundig uitgangspunt een nummertje van de nieuwe Tom Waits met een fillumpje over het oude Chicago